Tijdelijke wet COVID-19 is een belangrijke stap vooruit, maar niet zonder mensenrechtelijke risico’s

Het wetsvoorstel Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 is een noodzakelijke en belangrijke stap vooruit, maar is nog niet zonder mensenrechtelijke risico’s. Het College voor de Rechten van de Mens adviseert de regering over de mensenrechtelijke aspecten van dit wetsvoorstel. In zijn advies noemt het College een aantal aandachtspunten.

Waarom is deze wet nodig?

Om de verspreiding van COVID-19 te voorkomen moeten maatregelen worden genomen die onze vrijheden beperken. Zo moeten mensen bijvoorbeeld anderhalve meter afstand houden tot anderen. Dit staat in noodverordeningen die de voorzitters van de veiligheidsregio’s vaststellen.

Omdat deze maatregelen vergaande gevolgen hebben voor onze vrijheden en grondrechten, is het belangrijk dat deze noodverordeningen niet te lang duren. En dat er een wet komt die de bevoegdheden regelt voor de maatregelen die op de langere termijn nodig zijn om COVID-19 te bestrijden.

De Tijdelijke wet COVID-19 en mensenrechten

De maatregelen die worden genomen tegen verspreiding van COVID-19 hebben grote gevolgen voor veel van onze mensenrechten. Denk aan onze bewegingsvrijheid, het recht op privéleven, de vrijheid van vergadering en betoging en de godsdienstvrijheid. De overheid mag deze vrijheidsrechten ter bescherming van onze volksgezondheid beperken.

Maar dit mag niet verder gaan dan echt nodig is om verspreiding van COVID-19 te voorkomen. Als er minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn waarmee de overheid de volksgezondheid voldoende beschermt, dan moet de overheid daarvoor kiezen. De wetgever benoemt dit weliswaar in de toelichting bij het wetsvoorstel, maar het College adviseert deze afweging concreter en preciezer te maken, door uitvoeriger te onderbouwen waarom de voorgestelde maatregelen noodzakelijk zijn.

Zorg voor een duidelijk afwegingskader

Het wetsvoorstel laat ruimte om naast de bevoegdheden die de wet nu wil creëren, te blijven optreden via noodverordeningen van de voorzitters van de veiligheidsregio’s. Daarnaast geeft de wet een soort ‘vangnetbevoegdheid’ aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om maatregelen te nemen waarin de wet niet voorziet.

Aan die beide mogelijkheden zitten volgens het College mensenrechtelijke risico’s. Het College vindt dat de wettekst en de toelichting meer duidelijkheid moeten verschaffen dat de overheid deze opties alleen bij zeer grote uitzondering zal hanteren en in welke soort situaties dat aan de orde zou kunnen zijn.

Leeftijdsonderscheid

In het wetsvoorstel is de mogelijkheid opgenomen om bij het treffen van maatregelen onderscheid naar leeftijd te maken. Zo zouden jongeren bijvoorbeeld kunnen sporten omdat de gezondheidsrisico’s van het virus voor hen minder groot zijn. De wet maakt het in theorie echter ook mogelijk dat ouderen juist meer vrijheidsbeperkingen opgelegd zouden krijgen.

Daarin schuilt volgens het College een risico: dergelijk leeftijdsonderscheid kan snel leiden tot stereotypering en stigmatisering van bepaalde leeftijdsgroepen. Om dit te voorkomen is het belangrijk dat de regering deze mogelijkheid tot leeftijdsonderscheid goed onderbouwt.

Strafrechtelijke boetes

Het wetsvoorstel bepaalt dat het niet-naleven van de COVID-19 maatregelen door burgers kan leiden tot een strafrechtelijke boete. Zo’n strafrechtelijke boete betekent ook een permanente aantekening op het strafblad, die bijvoorbeeld langdurige consequenties kan hebben voor beroeps- en carrièremogelijkheden. Het College plaatst vraagtekens bij de proportionaliteit van deze vorm van strafrechtelijke handhaving.

Corona-app

Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrekt het College bij de ontwikkeling van slimme digitale middelen, zoals corona-apps. Het College heeft eerder hierover geadviseerd. Het is goed om te zien dat het ministerie eerdere aandachtspunten van het College zoals de meertaligheid van de app, meeneemt in de ontwikkeling.

Wel adviseert het College dat informatie in de notificatieapp en in de publieksvoorlichting over het gebruik hiervan op B.1 taalniveau beschikbaar is. Zo kunnen zo veel mogelijk mensen het goed begrijpen. Ook is het belangrijk dat de app vrijwillig en alleen als ondersteuning van het bron- en contactonderzoek van de GGD kan worden gebruikt.

VN-verdrag handicap en cliënten van zorginstellingen

Het College adviseert om in de toelichting op dit wetsvoorstel ook in te gaan op het VN-verdrag handicap. Wetgeving – waaronder de Wet publieke gezondheid, die door dit wetsvoorstel een extra hoofdstuk krijgt – moet namelijk in het licht van dit verdrag worden uitgelegd. De maatregelen die dit voorstel mogelijk maakt, zoals een plicht tot het houden van afstand tot andere mensen, hebben grote gevolgen voor mensen met een beperking en voor mensen die in zorginstellingen verblijven.

Door aandacht te besteden aan het VN-verdrag kan de overheid laten zien op welke manier ze mensen met een beperking en hun organisaties betrekt bij de invulling van de maatregelen die deze wet mogelijk maakt. En voor de mensen die in zorginstellingen verblijven vraagt het College aandacht voor de consequenties die de plicht tot afstand houden heeft voor de contacten met advocaten of vertrouwenspersonen. Deze mensen hebben een wettelijk recht op dergelijke contacten. In de afgelopen periode is gebleken dat bij diverse instellingen clienten niet of slechts moeizaam contact konden maken met advocaten of vertrouwenspersonen.