Bevrijd door verzet

Verdieping

Op 21 september sprak voorzitter Jacobine Geel over het thema vrijheid tijdens de Willem Arondéuslezing in De Grote kerk in Haarlem. Je kunt de lezing hier terugkijken

I.

Een paar dagen voordat hij door de Duitsers zou worden geëxecuteerd – op 1 juli 1943 – schreef Willem Arondeus vanuit de gevangenis in een afscheidsbrief: 

‘Ik en mijne kameraden hebben een groote tijd doorgemaakt, een tijd van blijheid en geluk als ik in mijn leven niet gekend heb. Voor geen van ons heeft de dood eenige verschrikking (…) Ik ben zonder eenige haat of bitterheid en zonder eenige vrees. Het leven was goed in alles wat het mij gegeven heeft en ik ga heen met een dankbaar hart.’

Verzoend met zijn leven, verzoend met zijn naderende dood, bevrijd. Een bijzonder getuigenis voor ieder mens in dergelijke omstandigheden, maar ronduit opmerkelijk voor juist deze man, in wiens leven ónvrijheid zo dikwijls en op zo talloos veel manieren de toon had gezet. Van jongs af aan had Arondeus geworsteld met zijn plek in de wereld, en zich buitenstaander en slachtoffer gevoeld - al was hij bij vlagen nog zo eigenzinnig en eigenwijs. 

Hij was de kunstenaar in een gezin van hardwerkende middenstanders. Hij was openlijk homoseksueel in een samenleving waarin heteroseksualiteit nog de onverbiddelijke norm was. Hij bezat geen geld of vermogen in tegenstelling tot de welgestelde kunstenaars met wie hij omging, en voor wie de eenvoud van het landelijke leven een romantische keuze was in plaats van bittere noodzaak. En omdat hij getalenteerd was maar noch als kunstenaar, noch als schrijver ooit toonaangevend werd, werd hij zijn leven lang gekweld door onzekerheid. 

‘En de Kunst? Voorbij? Voorbij als mijn jeugd en mijn onschuld die kort duurde en nooit vlekkeloos was. Mijn veelbelovend talent weliswaar bezit ik nog steeds, doch dat is nu als een te groot huis en onverhuurbaar.’

Wie de dagboeken van Arondeus leest snakt af en toe naar een Wolkeriaanse uitbraak uit het isolement dat uit veel van zijn bespiegelingen spreekt. Maar het wonderlijke is dat er de collectieve onvrijheid van de oorlog en zijn eigen gevangenneming voor nodig leken om alles wat hem tegenhield van zich af te schudden. Pas onder díe onwaarschijnlijke omstandigheden kon hij zich ontpoppen tot een leider, in organisatorisch en in moreel opzicht. Bevrijd door verzet.

Het leven van Willem Arondeus is bepaald niet zomaar op de noemer van vrijheid te brengen. Maar misschien zijn het wel juist ook de onvrijheden waar hij tegenaan liep - of waardoor hij zich liet tegenhouden - die het de moeite waard maken zijn levensverhaal te bevragen op wat vrijheid kan zijn, en moet zijn. 

Want zeker bekroop mij, lezend in de documentaire biografie die Rudi van Dantzig over hem schreef, enig ongeduld bij de lijdzaamheid die uit de hierin opgenomen brieven van Arondeus spreekt – ‘Sta op’, dacht ik meer dan eens, ‘neem je lot in eigen handen, laat je niet klein maken door wat de wereld van je zou vinden!’ Maar minstens even waar is het omgekeerde. Juist door de eerlijke inkijk die Arondeus biedt in zijn getob over eigen keuzes en kwaliteiten, en zijn verzuchtingen over hoe anderen hem financieel en anderszins tekort doen, maakt hij indringend duidelijk hoezeer armoede een mens kan belemmeren en buiten de samenleving kan plaatsen, maakt hij intens voelbaar hoe het negatieve oordeel over iemands seksuele geaardheid diegene in een hoek kan zetten, zelfhaat kan wekken en een gevoel van minderwaardigheid. Arondeus’ levensverhaal laat overtuigend zien hoe kwetsbaar vrijheden zijn, en hoe beschermwaardig.

II.

Het is een gelaagd begrip, vrijheid, en zowel persoonlijk als maatschappelijk van grote betekenis. De ervaringen in de coronajaren, en de oorlog in Oekraïne, met zijn enorme gevolgen ook voor ons leven hier, hebben ons daar weer meer dan ooit van bewust gemaakt. Waar denken we aan, anno 2022, als het om vrijheid gaat?

Om te beginnen – vermoed ik - aan waar ook Arondeus naar hunkerde: de vrijheid om te zijn wie je bent, ongeacht je huidskleur, seksuele voorkeur, godsdienst of politieke gezindheid. Maar ook aan de vrijheid om te gaan waar je wilt, ondanks fysieke of zelfs mentale beperkingen. Aan de vrijheid om de opleiding van je keuze te volgen, je dromen na te jagen wat je herkomst ook is, je leven naar eigen smaak en inzicht in te richten. Aan de vrijheid om je uit te spreken.

De verankering van deze vrijheden in de grondwet en het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens kenmerkt een democratische rechtstaat als de onze. Hij vormt het fundament onder een vreedzame samenleving. Om ze in de praktijk te beschermen kijken we naar de overheid, naar overheden. Van hen verwachten we dat zij pal staan voor wat in 1941 zo krachtig onder woorden werd gebracht door president Franklin Roosevelt in zijn Vier Vrijheden-toespraak:

  • de vrijheid van meningsuiting - de beste verdediging tegen aantasting van de democratie;
  • de vrijheid van godsdienst - hèt wapen tegen onverdraagzaamheid en fanatisme;
  • de vrijheid van gebrek - de belofte van regeringen en hun dure plicht om hongersnood, armoede en epidemieën uit te roeien;
  • de vrijheid van vrees - een vrijheid waarvoor collectieve veiligheid randvoorwaardelijk is.

Het beschermen en waarborgen van deze vrijheden is een grote verantwoordelijkheid. En de verwezenlijking ervan is tot in onze tijd in de praktijk bepaald nog niet voor iedereen vanzelfsprekend. Het College voor de Rechten van de Mens heeft tot taak de mensenrechten in Nederland te beschermen, bevorderen en belichten. Als de voorzitter van dit College word ik dagelijks geconfronteerd met waar het wat deze vrijheden betreft hapert. We delen dezelfde wereld, maar we delen niet dezelfde mogelijkheden – woorden van koningin Elisabeth II. En dit zag ze goed. Het raakt me als ik lees dat Arondeus vrienden die hem in gevangenschap bezoeken op het hart drukt dat zij na de oorlog mensen moeten laten weten dat homo’s niet minder moedig zijn dan anderen. Het raakt me, ook omdat ik weet dat deze opdracht 80 jaar na de dood van Arondeus nog weinig aan belang heeft ingeboet.

III.

De overheid, overheden moeten onze vrijheden beschermen. En zich tegelijkertijd realiseren dat de manier waarop individuele burgers vrijheid beleven ook hele andere dimensies kan hebben. Twee perspectieven die naast elkaar bestaan, maar wat mij betreft niet helemaal los van elkaar. Ik kom hier op terug.

Voor Arondeus raakte vrijheid tijdens de oorlog nauw verbonden met verzet. Verzet dat niet alleen effectief was in het ontregelen van de bezetter, maar minstens zo noodzakelijk om het moreel van de Nederlandse burgers hoog te houden. Over de februari-staking van 1941 schrijft hij bijvoorbeeld:

‘Hoe zal het afloopen? Lang kan het natuurlijk niet duren en er zullen daarna wel bittere dingen gebeuren. Maar in elk geval is het een daad die ons zelfgevoel versterkt en die, geestelijk, een diepe en groote waarde heeft….’

Diezelfde waarde had de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister in 1943 waaraan Arondeus leiding gaf – en die hij uiteindelijk met de dood moest bekopen. De aanslag zelf slaagde maar ten dele in de opzet – slechts 15 procent van persoonsgegevens werd daadwerkelijk vernietigd - maar onder de Amsterdamse bevolking leidde het nieuws over de aanslag tot een opgewonden gevoel van triomf en herlevende hoop. 

Verzet is betekenisvol in oorlogstijd. Maar is ook in vredestijd soms onontbeerlijk. Denk aan dat krachtige gedicht van de onlangs overleden Remco Campert, waarin hij zegt dat verzet niet begint met grote woorden maar met kleine daden, met jezelf een vraag stellen, en dan die vraag aan een ander. Door vraag voor vraag te peuteren aan ogenschijnlijk onwrikbare systemen en stelsels kunnen we proberen de bedding van de rivier te verleggen. Dergelijk verzet is nodig. Vrijheid moet telkens opnieuw tevoorschijn worden gevraagd.

Maar vrijheid is niet alleen te vinden langs de weg van verzet. Ze schuilt soms evenzeer in de aanvaarding van wat zich in een leven aan onvermijdelijks aandient. Ingegeven door tientallen jaren van intense pastorale betrokkenheid op vele en velerlei mensenlevens zei priester Jan van Kilsdonk het ooit zo: ‘Wat is vrijheid? Is dat werkelijk iets anders dan het kramploos aanvaarden van wat ligt in de onontwijkbare structuur van het leven.' Kramploos aanvaarden. Het lijkt passief, maar dat is schijn. Het getuigt in mijn ogen ook, of juist, van een grote innerlijke kracht. Hoe onvrij de omstandigheden ook zijn, en hoe beklemmend ook het lot dat iemand treft, een mens behoudt de vrijheid om te kiezen hoe zij zich tot die omstandigheden verhoudt. In de woorden van Auschwitzoverlevende en psycholoog Edith Eger:

‘Als ons iets onplezierigs overkomt hebben we twee instinctieve reacties: we vechten of we vluchten. Maar in Auschwitz was geen van beide reacties behulpzaam. Als ik zou vechten zou ik worden doodgeschoten. En als ik zou vluchten zou ik geëlektrocuteerd worden door het hekwerk dat onder stroom stond.

En dus moest ik mijn toevlucht nemen tot een derde alternatief: te blijven in die situatie, en mijn uiterste best doen om de vijand geen kans te geven mijn innerlijke gemoedsrust te verstoren. Ze konden me in de gaskamer gooien, ze konden me slaan en martelen – en dat deden ze ook – maar ze konden mijn geest niet vermoorden. En daarom zeg ik ook nu nog: wees de baas over je eigen gedachten. Schep een wereld binnenin je, waar niemand bij kan. Dat is wat ik daar in Auschwitz heb geleerd.’ 

Krachtig, indrukwekkend en inspirerend, dit getuigenis. Mensen kunnen ervoor kiezen vrijheid, innerlijke vrijheid, te ervaren middenin en ten overstaan van een situatie van onvrijheid. Maar dit is met nadruk een persoonlijke keuze. Nooit mag die door anderen worden opgedragen of voorgeschreven, nooit mag die uitgangspunt zijn van beleid. Integendeel: beleid moet er te allen tijde rekening mee houden dat mensen niet allemaal en ook lang niet altijd zo sterk zijn. 

Hoe waar dit kan zijn werd mij pijnlijk duidelijk tijdens mijn voorzitterschap van de ggz. Meer dan eens sprak ik mensen die gevoelig waren voor psychoses. Een van hen beschreef zo’n acute crisis eens als het gevoel dat er mentaal bij hem werd ingebroken. Op dat moment was zelfs de vrijheid om zich tot zijn lot te verhouden weggevallen, en had de ziekte de volledige regie overgenomen. 

IV.

Heel lang heeft in ons land veel beleid geleund op de zelfredzaamheid van mensen. Ons begrip van vrijheid werd in hoge mate gekleurd door de notie van individuele voorkeur en draagkracht. ‘De essentie van vrijheid’, zei premier Mark Rutte enkele jaren geleden bij het ontsteken van de vrijheidsvlam, ‘is dat je je eigen keuzes kunt maken. Dat je het leven kunt leven zoals je dat zelf wilt.’ Een gangbare en populair geworden kijk op vrijheid. Mensen willen vrij zijn. Vrij van bemoeizucht en volksopvoeding, vrij om hun leven naar eigen smaak en inzicht in te richten. Als ons maar geen strobreed in de weg wordt gelegd kunnen we bereiken wat we maar willen. 

Het is een prikkelende visie, die onze werkelijkheid in veel opzichten kansrijk, uitnodigend en uitdagend maakt. Maar het zijn sterke benen die met dit begrip van vrijheid uit de voeten kunnen. Voor echte ontplooiing is vaak nog iets anders nodig dan onbelemmerde bewegingsvrijheid en het ontbreken van betutteling. Is ook zorg nodig, en een besef van verantwoordelijkheid voor elkaar. Met vrijheid als zelf-doen alleen komen we er niet.
In de afgelopen decennia zijn we een liberale visie op vrijheid gaan huldigen waarin het individu, en wat het individu wil en vindt en kan centraal staat.

Inmiddels lijkt het erop dat af en toe de twijfel begint toe te slaan. Is het omvangrijke pakket aan steunmaatregelen dat de regering op Prinsjesdag aankondigde hier een aanwijzing voor? De vraag dient zich aan of we misschien niet alleen het ideaal van individuele vrijheid hoog moeten houden, maar tegelijkertijd moeten erkennen dat wij als mensen ook altijd op zoek zijn naar geest- en gevoelsverwantschappen. We willen deel uitmaken van een gemeenschap. Maar hoe doen we dat? Waar beginnen we als we ons begrip van vrijheid weer wat elastischer willen maken, zodat er niet alleen ruimte is voor ‘ik’, maar ook voor ‘wij’? Welke aanknopingspunten hebben we om ons tot elkaar en onze omgeving te verhouden, zonder dat we direct bang hoeven zijn dat dat in mindering komt op onze individivuele vrijheid?

De urgentie van die vraag wordt bij uitstek voelbaar als het gaat om de vrijheid van meningsuiting. De vrijheid van de één botst hier met grote regelmaat op de vrijheid van de ander. De vrijheid van meningsuiting wordt vaker opgeëist dan gegund, en steeds vaker gaat dit gepaard met verbale en zelfs fysieke intimidatie en agressie. 

Laat er geen misverstand over bestaan: ik sta pal voor die vrijheid. Al weten we heel goed dat ze misbruikt kan worden, en dat er altijd mensen zullen zijn die onder de vlag van de vrijheid van meningsuiting de grootst mogelijke onzin uitkramen, de vrijheid van meningsuiting is onopgeefbaar. En is een echte ruwe, ruige vrijheid. Want wie deze vrijheid alleen keurig afgebakend op prijs stelt, heft haar in wezen op. Vrijheid houdt nu eenmaal de mogelijkheid van ontsporing in. We moeten dus op onze hoede zijn wanneer iemand, sprekend over de vrijheid van meningsuiting, direct over haar grenzen begint. Vrijheid heeft een grens – en die wordt in ieder geval overschreden als ze gepaard gaat met (fysiek) geweld - maar het is goed als die grens pas zo laat mogelijk ter sprake komt. Beter dan anderen het zwijgen op te leggen is het zelf te spreken - ik zeg het de Vlaamse jurist Rik Torfs graag na. 

Met name de overheid moet zich uiterst terughoudend opstellen als het gaat om de inperking van de vrijheid van meningsuiting. Al heeft zij tegelijkertijd de plicht om te zorgen voor omstandigheden waarin het publieke debat op een veilige manier kan plaatsvinden. Een bij vlagen razend ingewikkelde evenwichtsoefening.

V.

Maar zonder te willen grijpen naar inperking van de vrijheid van meningsuiting, en los van wat de overheid hier te doen staat, is een vraag die we onszelf en elkaar zeker wel mogen stellen: als we spreken, wat zeggen we dan? Spreken we alleen om ons eigen gelijk te halen en desnoods verdeeldheid te zaaien, of zijn we ook op uit op verbinding? Doen we onze mond open om een ander op zijn nummer te zetten, of proberen we iemand ook verder te helpen?

Het begint met nieuwsgierigheid naar elkaar en de bereidheid ons in elkaar te verplaatsen. Stel tegenover de ene mening niet direct een andere of je eigen, maar stel een vraag: waarom zeg je dat, hoe komt het dat je doet wat je doet en denkt wat je denkt. Wat is jouw verhaal? Zonder nieuwsgierigheid geen inlevingsvermogen, en zonder inlevingsvermogen geen verbondenheid.

Dit is waar in het verkeer tussen mensen. Maar ook in de verhouding tussen overheden en burgers komt het erop aan om niet in stereotypen en gemiddelden te blijven hangen. Belangrijk is het bewustzijn dat een algemene maatregel of wet in ieder leven verschillend en soms zelfs verwoestend kan uitpakken. Onder ander de kindertoeslagenaffaire heeft dit schokkend duidelijk gemaakt. In haar boek Poetic Justice uit 1995 pleit de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum in dit verband voor (literaire) verbeelding. Niet om die verhalende verbeelding in de plaats te stellen van wetten en regels, maar om via verhalen ons inlevingsvermogen te oefenen en zo een brug te slaan tussen beleid en de werkelijkheid van mensen die van dat beleid afhankelijk zijn. 

Want we redden het niet met alleen maar beleidsplannen en beschouwingen. Een oproep tot tolerantie alleen is niet genoeg om ieders vrijheid te waarborgen. Wat vrijheid nodig heeft, naast de ruimte voor zelf en eigen, is een diepe betrokkenheid op anderen. Die geoefend moet worden. Verhalen helpen daarbij. Verhalen maken gevoelig voor die zo veel gezochte menselijke maat.
Door verhalen oefenen we ons inlevingsvermogen. Anders dan oproepen of aanwijzingen stellen verhalen ons in staat om de wereld en de mens achter de mening of het oordeel te verkennen. Zo kunnen we ontdekken dat autonomie ons ontegenzeggelijk veel goeds brengt, maar niet per se en niet altijd leidt tot meer menselijkheid, of een diepere beleving van vrijheid. Wat is jouw verhaal? Dat is een vraag als een kleine daad van verzet tegen een tijdgeest die de vrijheid soms zo verabsoluteert dat ze ons dreigt op te sluiten in onszelf.

Neem dit verhaal. In de laatste weken voor haar dood leefde een goede vriendin met van deze woorden van de eigentijdse psalmdichter Lloyd Haft: Bewaar mij, want u bent in mij gekozen. Als u niet waar bent, waar ben ik? Haar leven lang wilde zij op eigen benen staan, zelf doen. Autonoom en onafhankelijk. Zichzelf ontplooien, zichzelf doorgronden. Trots was ze, eigenzinnig en eigenwijs. Een modern mens. Maar toch, aan het eind van haar leven, liet ze de mogelijkheid toe dat er ook een andere weg was. Niet ‘ik heb u gekozen’, maar ‘u bent in mij gekozen’. En juist daarin ervaarde ze vrijheid en vond ze rust. Het ontroerde me, dit vermoeden dat vrijheid niet iets is wat ik altijd helemaal zelf, op eigen houtje hoef te bevechten, maar ook iets wat mij geschonken kan worden.

Die kans van vrijheid als geschenk herkende ik op een andere manier in het levensverhaal van zangeres Leonie Janssen. Haar vader was fout in de oorlog. Hij diende in het Duitse leger. En uitgerekend hij werd verliefd op een meisje met veel joden in haar familie, Leoni’s moeder. Zijn familie wees haar moeder af. Maar haar eigen familie, en met name de moeder van haar moeder – oma Leoni - die toch alle reden had om deze jongeman de deur te wijzen, zei: “Kom er maar bij jongen. Iedereen maakt fouten”. Toen Leoni zich van dit stuk van haar biografie bewust werd realiseerde ze zich dat ze aan deze oma niet alleen haar naam, maar haar hele bestaan te danken heeft. ‘En dus’, zei ze, ‘ontkom ik niet aan de opdracht ook zelf iets van die liefde door te geven.’ Ze merkt vaak hoe mensen schrikken als zij over dit stuk van haar leven vertelt. ‘Oh, je vader fout!’ Maar omdat ze hier niet stopt, maar vervolgens beschrijft hoe liefdevol en verbindend haar oma reageerde, moet ook die ander mee: ‘Achter mijn oma kan niemand terug. Zoals ik ook zelf niet achter haar grootmoedigheid terug kan. Door dit verhaal te delen help ik mensen over een drempel.’ 

Wat vrijheid nodig heeft is elasticiteit. Niet alleen ruimte voor zelf en eigen, maar ook voor wij en ons. Dat is nodig op het niveau van ons persoonlijke leven. En minstens zozeer als kracht en tegenkracht in onze samenleving. Om niet alleen ons eigen leven te leven zoals we dat willen, maar vrijheid ook in verbondenheid te kunnen ervaren. 

VI.

17 jaar geleden nam de provincie Noord-Holland het initiatief tot deze Arondeuslezing. Als eerbetoon aan een mens die door zijn persoonlijke inzet en moed tijdens de Tweede Wereldoorlog de hoop op bevrijding levend had gehouden. Om het vrije woord een podium te geven. En als een mogelijkheid om via het bijzondere levensverhaal van deze kunstenaar-verzetsheld te kijken naar onze eigen tijd. En zeker als het om vrijheid gaat blijkt er veel dat resoneert, is er oefenmateriaal te over.

Eén dimensie van vrijheid, die met name aan het eind van zijn leven oplicht, bleef tot nu toe buiten beschouwing. Ik begon mijn verhaal met een citaat uit een afscheidsbrief van Arondeus vanuit de gevangenis:

‘Ik en mijne kameraden hebben een groote tijd doorgemaakt, een tijd van blijheid en geluk als ik in mijn leven niet gekend heb. Voor geen van ons heeft de dood eenige verschrikking (…) Ik ben zonder eenige haat of bitterheid en zonder eenige vrees. Het leven was goed in alles wat het mij gegeven heeft en ik ga heen met een dankbaar hart.’

Zonder enige haat of bitterheid, schrijft Arondeus hier. En dat is opvallend. Nog geen jaar eerder had hij in een brief aan zijn goede vriendin Hetta – Hets – van der Masch Spakler bekend dat juist de haat hem in de weg zat. Met armoede en andere schaarste kon hij door levenslange gewenning goed omgaan, maar met de haat wist hij zich geen raad. Hij schrijft:

‘Mijn probleem is de haat. Ik kom er niet los van: ik haat deze geest van geweld, van bloed en ellende, en ik haat hen die daarvan de oorzaak zijn. Ik kom er niet los van. En er is toch geen redding (…) indien men daarvan niet loskomt; haat is nergens een oplossing voor.’

Wat er precies is gebeurd om van die haat tenslotte toch los te komen is niet met zekerheid te zeggen. Dagboekpagina’s of brieven zeggen hierover niets. Wat zeker mee kan hebben gespeeld is zijn ervaring dat hij via het verzet in zijn eigen leven eindelijk op zijn plek raakte. Hij vond een rol die hem paste, in een gezelschap waarin hij zich niet de mindere hoefde te voelen, maar integendeel als leider gezien en erkend werd. En hij kon een daad stellen die niet geboren was uit persoonlijke – en juist door hem zelf altijd in twijfel getrokken – creativiteit, maar die maatschappelijk gewenst en zelfs noodzakelijk was: de aanslag op het bevolkingsregister. In hoeverre de haat en verbittering waarvan hij zich blijkens zijn afscheidsbrief bevrijd voelt, vooral zelfhaat is en verbittering over een in zijn eigen ogen maar matig tot bloei gekomen leven, of ook betrekking heeft op een andere houding ten opzichte van de bezetter is moeilijk te zeggen. Maar ik moet bij zijn laatste woorden onwillekeurig denken aan een tijdgenoot van Arondeus, iemand die een paar maanden na hem in Auschwitz zou overlijden, en die hij in Amsterdam zomaar eens had kunnen tegenkomen: Etty Hillesum. 

In de vele getuigenissen die ons vanuit de Tweede Wereldoorlog zijn overgeleverd vertolkt Etty Hillesum een volstrekt eigen geluid. Vermoedelijk omdat ze niet alleen een kroniekschrijver was van de verwarrende en voor joden van steeds meer onvrijheden doortrokken buitenwereld, maar op de allereerste plaats haar eigen binnenwereld onderzocht en beschreef. In zichzelf zocht ze naar de ruimte en vrijheid die in de wereld buiten steeds meer verdwenen. Tegenover het geweld en de haat groef ze in zichzelf naar mededogen en liefde.

Etty Hillesum was een zoeker, een worstelaar. Ze worstelde om een evenwicht te vinden, in haar hartstochtelijke zelf, en tussen zichzelf en de woelingen van de wereld. Ze wilde leven, voluit leven. Ze wilde de feiten, de dikwijls rauwe feiten, maar ook de waarheid van de meer irrationele momenten van het bestaan. Ze wilde kunnen huilen om een overreden kat, zelfs wanneer een paar kilometer verderop een stad werd gebombardeerd. Want, zegt ze, er is voor zoveel dingen plaats in een leven. Maar voor alles en door alles heen wilde ze de liefde. Niet alleen voor die ene man, van die ene vrouw, maar de liefde als een groot gevoel dat ons kan helpen een stukje van God in onszelf te redden, en op te graven in de geteisterde harten van anderen.

‘Waarom is er oorlog? Misschien, omdat ik ook af en toe de neiging heb om m’n medemensen af te snauwen. Omdat ik en m’n buurman en iedereen niet genoeg liefde in zich heeft. En men kan de oorlog en al z’n uitwassen bestrijden door in zichzelf, dagelijks, ieder ogenblik, die liefde te bevrijden en een kans te geven.

Iedere atoom haat, aan deze wereld toegevoegd, maakt hem onherbergzamer dan zij al is. En ik zie geen andere oplossing, ik zie werkelijk geen andere oplossing dan in je eigen centrum in te keren en daar al die rotheid uit te roeien. Een wereldvrede opbouwen in jezelf (…) dat lijkt me de enige les van deze oorlog.’

Haar diepe en steeds meer doorleefde overtuiging dat geweld niet met geweld bestreden moet worden, maar dat tegenover haat alleen liefde iets kan uitrichten, bracht Etty Hillesum in 1943 uit eigen vrije wil in Westerbork. Ze hoopte daar iets te kunnen betekenen voor de mensen in de barakken, ze te kunnen helpen, troosten. Ze had kunnen onderduiken, en vrienden drongen daar ook op aan. Maar onderduiken zou een vorm van verraad geweest zijn aan de vrijheid die Etty in zichzelf ervoer. Alsof ze de ruimte die ze in zichzelf had gevonden daardoor kleiner zou maken, zou opsluiten. 

Tegenover haat en geweld de liefde, tegenover haat en geweld bevrijdend verzet. Ik realiseer me dat het gewaagd is om Willem Arondeus en Etty Hillesum met elkaar in verband te brengen. Hun levensverhalen zijn in veel opzichten wezenlijk verschillend. Maar toch, ze rijmen in hun afkeer van de haat en hun streven om hiervan los te komen. Daarin belichten ze een hele wezenlijke dimensie van vrijheid. Een dimensie die we alleen op het spoor kunnen komen als we bereid zijn te luisteren naar heel persoonlijke verhalen van mensen die haar in zichzelf aantroffen en besloten te koesteren. Vrijheid schuilt ook in het vermogen om los te laten, in het inzicht dat wanneer je ophoudt anderen de schuld te geven je niet langer gevangen zit. Opnieuw is waar dat niemand ons hierin iets kan voorschrijven. Maar het staat ons vrij om ons door hun levensverhalen te laten inspireren. 

Dank u wel.