Wetgeving gedwongen zorg vernieuwd en ook thuis toegepast

Verdieping

Na een wetgevingstraject van ruim negen jaar zijn op 23 januari 2018 de wetsvoorstellen Wet verplichte ggz en Wet zorg en dwang aangenomen door de Eerste Kamer. Beide wetten worden van kracht per 1 januari 2020. De wetten maken ook vrijheidsbeperkende en dwangmaatregelen buiten een zorginstelling mogelijk, bijvoorbeeld thuis. De regels hiervoor worden nader uitgewerkt in aparte besluiten. Het College voor de Rechten van de Mens schreef een advies aan de betrokken bewindslieden bij de internetconsultatie over deze besluiten.

Wat speelt er?

Kern van beide nieuwe wetten is het ‘ultimum remedium-beginsel’: vrijheidsbeperkende en dwangmaatregelen kunnen alleen als laatste redmiddel worden ingezet. In de nieuwe wetgeving is dit veel explicieter vastgelegd dan in de huidige wet, de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz).

De Wet Bopz regelt onvrijwillige opname in een zorginstelling en het daar toepassen van dwangmaatregelen. Het is een ‘opnamewet’. De nieuwe wetten kenmerken zich als ‘behandelwetten’, want voor het inzetten van dwang is niet langer vereist dat de cliënt in een zorgaccomodatie is opgenomen. De toepassing kan ook buiten de instelling gebeuren. In beide wetten zijn ook familie en naasten nadrukkelijk betrokken.

Wet zorg en dwang

De Wet zorg en dwang (Wzd, voluit: Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten) omvat een regeling voor het verlenen van onvrijwillige zorg. Het gaat hierbij om negen vrijheidsbeperkende en dwangmaatregelen, zoals gedwongen medicatie, beperking van de bewegingsvrijheid of toezichtsmaatregelen. De toepassing ervan moet goed geregistreerd worden en wordt uitgevoerd op basis van een zorgplan. Onvrijwillige zorg mag bovendien alleen gebruikt worden als uiterste middel. Hierbij dient een stappenplan te worden doorlopen.

Wet verplichte ggz

De Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) regelt het verlenen van verplichte zorg aan personen met een psychische stoornis. Het biedt waarborgen voor de rechtspositie van cliënten en om dwang zoveel te mogelijk te voorkomen en de duur ervan te beperken. De officier van justitie krijgt een centrale, actieve rol en geeft alle benodigde documenten aan de rechter. De rechter besluit vervolgens of en in welke vorm dwang mag worden toegepast.

Familie van de cliënt krijgt in de Wvggz een wettelijke status. Familieleden hebben dan voor het eerst een volwaardige juridische positie: ze worden betrokken bij het besluit tot gedwongen zorg en het zorgplan. Zij kunnen zich laten ondersteunen door een familievertrouwenspersoon. Een cliënt mag een eigen plan van aanpak opstellen om verplichte zorg af te wenden.

Op verzoek van de Eerste Kamer worden de Wvggz en de Wzd pas van kracht per 1 januari 2020. Tot die tijd is de Wet Bopz nog in werking. Dit maakt een zorgvuldige implementatie mogelijk.

Gedwongen zorg thuis

Bij de Wzd en de Wvggz wordt ook gedwongen zorg buiten de instelling mogelijk gemaakt, bijvoorbeeld bij de patiënt thuis, onder toezicht van zorgverleners. Echter, hiervoor zijn nog meer uitgewerkte regels nodig. Deze worden vastgelegd in het Besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg (Bvggz) en het Besluit zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Bzd). Deze algemene maatregelen van bestuur gaan na een internetconsultatie naar de Raad van State voor advies om vervolgens nog aan de Tweede Kamer voorgelegd te worden.

Wat heeft dit met mensenrechten te maken?

Gedwongen zorg kan diverse mensenrechten aantasten, zoals het recht op vrijheid en veiligheid, het recht op zelfbeschikking, het recht op lichamelijke integriteit en het daarmee verbonden vereiste van ‘informed consent’ (een afgewogen besluit van de patiënt om toestemming te geven) bij medische ingrepen, en het verbod van foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Daarom is uiterste zorgvuldigheid geboden in het vastleggen van de voorwaarden voor deze vormen van zorg.

Grondbeginselen van het VN-verdrag handicap zijn het respect voor de menselijke waardigheid en autonomie, de vrijheid om zelf keuzes maken, participatie en het op gelijke voet genieten van rechten. Het VN-comité voor de rechten van personen met een handicap stelt dat dwangmaatregelen in de zorg een schending zijn van het recht op gelijke erkenning voor de wet. Ook de rechten op bescherming van de persoonlijke integriteit (artikel 17), de vrijwaring van foltering en de vrijwaring van uitbuiting, geweld en misbruik (artikel 16) kunnen erdoor in het geding raken.

Uit de jurisprudentie van het Europese Hof over artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) volgt dat iemands vrijheid beperkt mag worden bij gevaar voor de cliënt zelf of voor anderen. Dwang moet wel het uiterste middel zijn. Dit uitgangspunt is als ‘nee, tenzij’ ook in de Wvggz en de Wzd vastgelegd.

Bij een inbreuk op grondrechten, in dit geval het recht op vrijheid, moet gekozen worden voor de minst ingrijpende, toch nog effectieve maatregel. Bij dwangopname moet vastgesteld zijn dat minder ingrijpende maatregelen ontoereikend zijn om het individuele of algemene belang (het afwenden van gevaar) veilig te stellen. Gekeken moet worden naar alternatieven die zo min mogelijk inbreuk maken op mensenrechten.

Bij gedwongen zorg bij de cliënt thuis moet worden voldaan aan de waarborgen van artikel 5 EVRM. In de thuissituatie zijn deze temeer van belang aangezien daar minder snel ondersteuning door zorgcollega’s en minder direct toezicht door de zorgverlener mogelijk is. Daarbij is ook nog van belang dat het huis van een patiënt behoort tot zijn/haar privésfeer en het een veilige plek moet zijn, ook voor zijn of haar eventuele medebewoners en mantelzorgers.

Wat doet het College?

Het College heeft tijdens de wetgevingsprocedure van de Wvggz twee keer advies uitgebracht aan de regering. Ook bij de internetconsultatie van bovengenoemde Besluiten heeft het College de betrokken bewindslieden geadviseerd.