Geschiedenis van het NPM in Nederland
Nederland heeft het Optioneel Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (OPCAT) in 2010 geratificeerd. In dit verdrag staat dat ieder land na ratificatie een ‘Nationaal Preventie Mechanisme’ (NPM) moet aanwijzen of oprichten. Een NPM heeft als doel het voorkomen van foltering op nationaal niveau. Zo’n NPM moet onafhankelijk zijn en de bevoegdheden en capaciteit hebben om alle NPM-taken uit te voeren.
In 2011 wees Nederland enkele bestaande toezichthouders, die we nu als de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV), de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), en de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugd (RSJ) kennen, aan als NPM. Commissies van toezicht bij zowel justitiële inrichtingen, arrestantenzorg en detentieplaatsen van de Koninklijke Marechaussee en de Nationale ombudsman werden toehoorders bij het NPM. De Nationale ombudsman trok zich in 2014 terug als toehoorder bij het NPM.
In 2015 kwam het Subcomité ter Voorkoming van Foltering (SPT), dat toezicht houdt op een goede implementatie van het OPCAT, naar Nederland. Het SPT concludeerde dat het NPM op verschillende punten niet voldeed aan het OPCAT.
In 2021 liet het ministerie van Justitie en Veiligheid, na gesprekken met de toenmalige NPM-organisaties en andere stakeholders, onderzoek doen naar de mogelijkheid om het NPM-mandaat bij het College te beleggen. In 2023 besloot de minister dat de NPM-taak vanaf 1 april 2024 door het College wordt uitgevoerd.
Het besluit om de NPM-taak bij het College te beleggen heeft geen gevolgen voor de werkzaamheden van de Inspecties, de RSJ of de commissies van toezicht.