Nationale Politie kan niet zonder meer hoofddoek in combinatie met uniform verbieden voor functie waarin beperkt contact is met de burger
De Nationale Politie discrimineert een politiemedewerkster door haar niet toe te staan een hoofddoek te dragen in combinatie met haar uniform. Dat oordeelt het College voor de Rechten van de Mens. Het argument dat de politie hanteert voor dit verbod is het bereiken van een neutrale en uniforme gezagsuitstraling en de veiligheid van de politieambtenaar. De politie heeft het College in dit geval niet voldoende kunnen overtuigen dat deze op zichzelf zwaarwegende belangen, noodzakelijk zijn om haar functie als assistent intake & service uit te voeren.
De politiemedewerkster is moslima en draagt een hoofddoek. Zij werkt bij de politie als assistent intake & service, wat inhoudt dat zij voornamelijk het 0900 servicenummer van de politie beantwoordt en 3D-aangiften (middels een video-verbinding) opneemt. Zij mag haar werk doen met een hoofddoek in burgerkleding. Al haar directe collega’s die hetzelfde werk verrichten dragen echter dagelijks hun uniform. De vrouw wil dit ook maar het politiekorps staat het de vrouw niet toe om het politie-uniform te dragen in combinatie met haar hoofddoek. De vrouw vindt dat het korps haar hiermee discrimineert. Het korps betwist dit. Op de politieambtenaar is de ‘Gedragscode lifestyle-neutraliteit’ van toepassing. Die houdt in dat ieder zichtbaar en herkenbaar teken van onder andere (levens)overtuiging, religie en politieke overtuiging, verboden is. Dit is nodig voor de neutrale, onpersoonlijke en uniforme gezagsuitstraling van de politie. Ook is dit nodig voor de veiligheid van de politieambtenaar, aldus het korps.
Niet noodzakelijk verbod
Het korps beoogt met het verbod een neutrale, uniforme gezagsuitstraling van de politie te bereiken en iedere schijn van het tegendeel te vermijden. Ook is het verbod bedoeld voor de eigen veiligheid van de betrokken politieambtenaar. In het algemeen zijn dit zonder meer zwaarwegende belangen. Het verbod is in deze situatie echter niet een noodzakelijk middel om deze doelen te bereiken. Als de vrouw het 0900 servicenummer beantwoordt, ziet de burger haar niet. Het verbod draagt daarom hier per definitie niet bij aan de beoogde uitstraling van de politie. Als de vrouw 3D-aangiften opneemt ziet de burger haar wel. Maar omdat zij zich daarbij in een andere ruimte dan de burger bevindt, is haar veiligheid niet in het geding.
Geen aantasting gezagsuitstraling
Ook de neutrale gezagsuitstraling, in de zin van het vermijden van een mogelijke schijn van niet-neutraliteit of niet-objectiviteit, is slechts in beperkte mate relevant. Dit vooral vanwege het administratieve karakter van de werkzaamheden die de vrouw verricht. De vrouw neemt aangiften op maar beslist niet wat de politie er verder mee gaat doen. Het politiekorps toont daarom niet aan dat verbod echt nodig is. Het College vindt hiervoor steun in het feit dat het korps de vrouw ook toestaat om met een hoofddoek haar werk te doen. Hoewel zij dan burgerkleding draagt, is zij op dat moment onmiskenbaar als politieambtenaar bij de burger in beeld. Daarom oordeelt het College dat de Nationale Politie verboden onderscheid op grond van godsdienst maakt door de vrouw niet toe te staan het politie-uniform te dragen in combinatie met een hoofddoek.
Grenzen
Het is duidelijk dat de vraag of een hoofddoek bij het politie-uniform toelaatbaar geacht moet worden, een breed scala aan uiteenlopende reacties oproept. Op landelijk en politiek niveau wordt hierover in verschillende gradaties van heftigheid de discussie gevoerd. Wat hiervan ook zij, het handelen van de politie wordt begrensd door de gelijkebehandelingswetgeving en de daarbij aan de orde zijnde belangenafweging. Aan de ene kant het belang van de Nationale Politie tot een optimale uitvoering van de taken en aan de andere kant het belang van de individuele werknemer die zijn of haar geloof wil belijden. Het gelijkebehandelingsrecht vergt dat daar waar kledingvoorschriften een inbreuk op de godsdienstvrijheid met zich meebrengen, deze inbreuk beperkt blijft tot het strikt noodzakelijke. Die strikte noodzaak is volgens het College hier niet aangetoond. Daarom oordeelt het College dat in dit geval het verbod tot dragen van de hoofddoek in combinatie met het uniform niet objectief gerechtvaardigd is, zodat de politie jegens de vrouw verboden onderscheid maakt op grond van godsdienst.