Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging betekent dat je zelf mag kiezen of je ergens in gelooft of niet, en ook welke religie je wilt aanhangen. Een levensbeschouwing of overtuiging is een samenhangende visie op het leven: wat het leven betekent, wat de waarde ervan is en hoe het geleefd mag worden. Je hebt het recht om je godsdienst of levensovertuiging te belijden, (ook) in het openbaar. Alleen onder bepaalde voorwaarden die in de wet zijn vastgelegd kan het recht worden ingeperkt.
Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging ligt vast in verschillende internationale mensenrechten, documenten en verdragen, zoals in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM), het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en in het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR).
Actualiteit
Nederland is in een tijdsbestek van honderd jaar veranderd van een religieuze samenleving in een deels seculiere, dus niet-religieuze, samenleving. Het College ziet een trend van afnemende tolerantie voor religie, en met name van religieuze uitingen in de openbare ruimte. De opvatting dat religie in de privésfeer thuishoort lijkt aan invloed te winnen. Dat blijkt ook uit het gestegen aantal meldingen bij het College van discriminatie-ervaringen in de afgelopen jaren. Die afgenomen tolerantie voor godsdienst in de publieke ruimte zien we terug in de samenleving, in het bedrijfsleven en ook bij de overheid.
Het College signaleert ook meer discussie over de vraag of de overheid religieus en levensbeschouwelijk ‘neutraal’ zou moeten moet zijn, en of religieuze en levensbeschouwelijke uitingen daar mee te verenigen zijn. Dit wordt wel een ‘exclusieve’ neutraliteitsopvatting genoemd. Daar tegenover staat een opvatting van overheidsneutraliteit die meer inclusief is, en die aansluit bij de wijze waarop neutraliteit van de overheid in de vorige eeuw werd opgevat, waarbij ruimte was voor de verschillende religies, die naast elkaar stonden.
Volgens het College is godsdienstvrijheid het meest gebaat bij een opvatting van ‘inclusieve’ neutraliteit. Die houdt in dat iedereen in het openbaar vrij zijn religie mag beleven en dat religie en neutraliteit elkaar niet uitsluiten. Deze opvatting draagt bij aan een inclusieve samenleving. Beperkingen op het uiten van een geloofsovertuiging zijn alleen toegestaan in geval van zwaarwegende belangen, zoals de veiligheid of de rechten van anderen. Daarbij mogen de beperkingen niet verder gaan dan nodig.
De overheid heeft de taak om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging van mensen en hun instellingen te beschermen. Daarnaast ligt er bij de samenleving een verantwoordelijkheid tolerant te zijn naar gelovigen. Het gaat om verdraagzaamheid tussen mensen die een verschillende - of juist geen - godsdienst aanhangen. Hierin kan de overheid een stimulerende rol spelen. Ook het onderwijs en religieuze instellingen kunnen daaraan bijdragen.
Mensenrechten in de praktijk
Het College heeft verschillende zaken behandeld die te maken hebben met kledingvoorschriften die religieuze hoofdbedekking en kleding verbieden, en daarbij een aantal standpunten geformuleerd.
In 2017 oordeelde het College dat de Nationale Politie een politiemedewerkster discrimineerde door haar niet toe te staan een hoofddoek te dragen in combinatie met haar uniform. Het gelijkebehandelingsrecht vergt dat daar waar kledingvoorschriften een inbreuk op de godsdienstvrijheid met zich meebrengen, deze inbreuk beperkt blijft tot het strikt noodzakelijke. Die strikte noodzaak werd volgens het College hier niet aangetoond.
In 2022 riep het College de minister van Justitie en Veiligheid op om de neutraliteit en onpartijdigheid van BOA's te baseren op hun gedrag en handelingen en niet op het dragen van een religieus symbool of religieuze kleding. De aanname dat mensen die zichtbaar religieus zijn hun functie niet onpartijdig kunnen uitoefenen is stigmatiserend en bovendien niet effectief. Neutraliteit betekent dus vooral dat ambtenaren hun werk objectief en onpartijdig doen. Zij moeten de Nederlandse wetten en regels op dezelfde manier toepassen op iedereen.
Nashville-verklaring
In 2017 werd de Nashville-verklaring uitgebracht, een document over geloof, huwelijk en seksualiteit. In 2019 volgde een Nederlandse vertaling. Het College ontving daarop meer dan vierhonderd meldingen van mensen die zich geraakt en gekwetst voelden. Het College vindt dat de Nashville-verklaring het risico met zich meebrengt dat mensen kunnen denken dat religieuze overtuigingen een rechtvaardiging kunnen vormen om mensen als minderwaardig te behandelen en uit te sluiten vanwege hun seksuele gerichtheid of genderidentiteit. Dat is niet het geval. Iedereen heeft het recht op vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting. Dat houdt in dat mensen volgens religieuze voorschriften mogen leven, hun religieuze opvattingen mogen uitdragen en kritiek mogen uiten op de manier waarop andere mensen leven.
Deze mogen volgens de rechtspraak van de Hoge Raad echter niet ‘onnodig krenkend’ zijn, want dan zijn ze discriminerend. Ook mogen uitingen niet aanzetten tot een discriminerende behandeling van bepaalde groepen mensen. Dan tast je de mensenrechten van anderen aan. De grenzen van de vrijheid van de één liggen in de bescherming van de rechten van anderen.